Dit geeft aan dat er ofwel een meetbereikoverschrijding / onderschrijding van het externe setpoint is.
Dit houdt in:
De knipperende "1999" betekent dat er ofwel geen meetbaar signaal is (sensorbreuk) of dat deze niet juist is geconfigureerd onder C111.
1. Controleer het meetsignaal (weerstand, stroom, spanningsmeting), voer indien nodig waarden in met een encoder.
2. Controleer configuratiecode C111 (standaardinstelling Pt 100, bedieningshandleiding hoofdstuk 7.1)
Met de standaard universele ingang (weerstandsthermometer, thermokoppel, stroom) worden de soldeerbruggen S101 en S102 op de CPU-kaart als volgt toegewezen:
Als ingang 1 moet werken met 0 ... 10 V (andere signalen zijn dan niet meer mogelijk!), Moeten de soldeerbruggen op de CPU-kaart als volgt worden gewijzigd:
Brugtoewijzing voor ingangssignaal 0 ... 10V op ingang 1:
Oorzaak: Het configuratieniveau werd niet opgeroepen via parameter y.0
Voor de dTRON 16.1 is een pc-installatieprogramma beschikbaar om de controller via pc te configureren. Naast het pc-programma met JUMO-onderdeelnummer 70/00400027 is een interfacekabel met een speciale adapter voor de dTRON 16.1 vereist. Het JUMO-onderdeelnummer voor de interface is 70/00400821.
De analoge uitgang (uitgang 3) is een optionele uitgang en zit niet in het standaard apparaat. Als de uitgang ook was besteld, kan het uitgangssignaal worden gewijzigd tussen stroom en spanning via soldeerbruggen op de uitgangskaart. De instelling voor de signaalstart van 0 of 2 V of 0 of 4 mA wordt gemaakt in configuratieniveau C 114.
De typeaanduiding geeft aan of een dTRON 16.1 is geleverd met een analoge uitgang. Zie de gebruiksaanwijzing, hoofdstuk 2 "Identificatie van de apparaatversie".
De volgende twee soldeerjumpers op de analoge uitgangskaart moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd om te schakelen tussen de stroom- en spanningssignalen:
Bereik uitgangssignaal |
Soldeerverbinding S 602 (S1) | Soldeerverbinding S 602 (S2) |
0/4...20 mA | Open | Open |
0/2...10 V | Gesloten |
Gesloten |
Afhankelijk van het ingestelde regelaarstype worden de volgende parameters bepaald door zelfoptimalisatie:
Type regelaar |
|
|
Tweepuntsregelaar O/S Functie | Pb1, dt, rt, Cy1, df | |
Driepuntsregelaar |
Pb1, Pb2, dt, rt, Cy1, Cy2, df | |
Vermogensregelaar | Pb1, dt, rt, df |
Zodra de zelfoptimalisatie wordt gestart met de knop "Afsluiten" (2 seconden ingedrukt houden), probeert de controller het tijdgedrag van het bestuurde systeem te bepalen door middel van plotselinge veranderingen in het uitvoerniveau. Zelfoptimalisatie evalueert de werkelijke waardecurve als gevolg van de veranderingen in het uitgangsniveau en berekent de controllerparameters. Terwijl self-tuning loopt, knippert het woord "tune" in het onderste display.
Als de zelfoptimalisatie is voltooid, stopt "tune" met knipperen.
De duur van het zelfoptimalisatieproces hangt af van het tijdgedrag van het gecontroleerde systeem. Als een gecontroleerd systeem relatief snel reageert op veranderingen in het uitvoerniveau, kan de zelfoptimalisatie in seconden of minuten worden voltooid. Zelfafstemming kan een half uur of langer duren voor traag gecontroleerde systemen.